In de rechtsleer en de rechtspraak wordt algemeen aanvaard dat de overheid de vrije keuze heeft om de behartiging van het algemeen belang, zoals de ontwikkeling van het ruimtelijk beleid, langs publiekrechtelijke weg dan wel langs privaatrechtelijke weg te verwezenlijken. Kiest de overheid de privaatrechtelijke weg, dan moet zij een aantal basisprincipes in acht nemen. Zo mag haar optreden niet in strijd zijn met een dwingende positiefrechtelijke regeling of met algemene rechtsbeginselen en mag dit evenmin leiden tot een overdracht van bevoegdheid dan wel de miskenning van de bevoegdheden van andere overheden, of tot het beperken van de eigen beoordelingsvrijheid.
Ook op het vlak van ruimtelijke planning geldt er in principe geen verbod voor de overheid om contracten te sluiten met (private) partners voor de realisatie van haar beleid. In een heel aantal gevallen heeft de decreetgever zelfs in een uitdrukkelijke juridische basis voorzien.
Regelmatig slaan de overheid en een private ontwikkelaar de handen in elkaar om een bestemmingswijziging te realiseren en gieten zij de gemaakte afspraken in een contract. Goede afspraken maken biedt voor zowel de plannende overheid als de ontwikkelaar voordelen. De rechtspraak is over het algemeen erg streng voor dergelijke contracten. Niet zelden wordt vastgesteld dat de overheid door de gemaakte afspraken haar discretionaire bevoegdheid heeft ingeperkt.
Aan de hand van belangwekkende rechtspraak wordt in deze bijdrage onderzocht welke ruimte de overheid in de praktijk heeft om overeenkomsten te sluiten met private ontwikkelaars naar aanleiding van de opmaak van een RUP, en welke bedingen de strenge toets van de rechtspraak kunnen doorstaan.